Waarom
we bomen moeten blijven planten
Belangenorganisatie
Bos+ argumenteert waarom het planten van bomen een verantwoorde keuze is in de
strijd tegen de klimaatverandering. Het is een reactie op het opiniestuk van bioloog Tobias
Ceulemans die het planten van bomen als onduurzaam
beschouwt, onder meer door de hogere CO2-uitstoot die gepaard gaat met
boomplantacties.
Bert
De Somviele
Directeur
van BOS+, de Vlaamse organisatie die zich specifiek inzet voor bosbehoud, beter
bos en meer bos in Vlaanderen.
Alweer
straffe uitspraken deze week in de pers over het bos. Nu betrof het een opiniestuk op VRTNWS.be,
waarin bioloog Tobias Ceulemans voorstelde om te stoppen met boomplantacties,
en hij daarbij zelfs zover ging deze praktijk te bestempelen als greenwashing.
Aangezien we met BOS+ al bijna 50 jaar pleiten voor meer en beter bos en we in die periode met tal van partners al meerdere miljoenen boompjes geplant hebben, zal het niet verbazen dat onze aandacht enigszins getrokken was… Maar we zijn altijd nieuwsgierig naar nieuwe inzichten en bereid om bij te leren. Een factcheck met een open maar kritische geest was dan ook aan de orde, om feiten van fictie te onderscheiden.
De
kern van Ceulemans’ verhaal bestaat eigenlijk uit de boodschap dat bomen
planten om diverse redenen als onduurzaam beschouwd moet worden en dat spontane
verbossing de voorkeur geniet, net als het zelf verzamelen van boomzaden om
deze vervolgens uit te delen aan vrijwilligers om ze in de grond te
steken.
Alle
grote bos- en natuurbeheerders in Vlaanderen betrekken vandaag hun plantgoed
bij (onze uitstekende) Vlaamse bosboomkwekerijen.
De
argumenten die hij hiervoor aanhaalt, omvatten een aantal problematieken die
hij ziet in de werking van boomkwekerijen, de extra koolstofuitstoot die
veroorzaakt wordt door boomaanplantingen in vergelijking met andere vormen van
bebossing, en een fenomeen dat hij “ecologisch absurde boomcombinaties” noemt.
Tot slot vermeldt hij ook nog het courant gebruik van plastic wildbescherming
bij bosaanplantingen.
Bomen
van bij ons
Over
de door Ceulemans geopperde problematieken van de boomkwekerijen kunnen we kort
zijn: die behoren tot een ver verleden. De auteur stelt onder meer dat de
boompjes die in onze bossen geplant worden, veelal geïmporteerd worden uit
Oost-Europa en hierdoor minder geschikt zijn voor onze klimatologische
omstandigheden, en dat het gebruik van dit boomplantsoen vaak verantwoordelijk
is voor de verspreiding van ziektes en invasieve exoten die meereizen met het
plantgoed.
Onze
boomkwekerijen leveren pionierswerk op vlak van geïntegreerde bestrijding van
plagen en ziektes
Quod
non: alle grote bos- en natuurbeheerders in Vlaanderen betrekken vandaag hun
plantgoed bij (onze uitstekende) Vlaamse bosboomkwekerijen, die door een
rigoureus systeem van zgn. "aanbevolen herkomsten" en door het
kwaliteitslabel "Plant van hier" bovendien ook garanderen dat het om
autochtoon plantsoen gaat, m.a.w. plantsoen dat opgekweekt is op basis van zaad
en vruchten afkomstig uit zogenaamde zaadboomgaarden van bosbomen van
topkwaliteit.
Het
gaat dus om zaailingen die genetisch aangepast zijn aan onze lokale
groeiomstandigheden. De bebosser moet trouwens beschikken over het bewijs van
aanbevolen herkomsten als hij of zij aanspraak wil kunnen maken op de
bebossingssubsidies.
Onze
boomkwekerijen leveren bovendien ook pionierswerk op vlak van geïntegreerde
bestrijding van plagen en ziektes, beschikken over een degelijk werkende
beroepsorganisatie en werken samen met bekende Vlaamse onderzoeksinstellingen
en universiteiten. Ze krijgen dan ook internationaal erkenning voor de
fytosanitaire kwaliteit van de boompjes die ze produceren.
Wij
beschikken in elk geval over geen bewijs of wetenschappelijke studies waaruit
blijkt dat de incidentie (opflakkeren, red.) van ziektes of invasieve exoten
groter is bij bosaanplantingen dan bij spontane verbossingen of
bezaaiingen.
Dat de
huidige vorm van bosaanplant, inheems, autochtoon en met een breed gamma aan
boom- en struiksoorten vanuit kwaliteitsvolle kwekerijpraktijken, zou leiden
tot genetische verarming is o.i. ook niet aangetoond.
Integendeel, aanplanting kan een verbredend genetisch effect hebben in vergelijking met spontane verbossingen, bijvoorbeeld in landschappen die erg versnipperd zijn en waar nog weinig kwaliteitsvolle volwassen moederbomen te vinden zijn.
Integendeel, aanplanting kan een verbredend genetisch effect hebben in vergelijking met spontane verbossingen, bijvoorbeeld in landschappen die erg versnipperd zijn en waar nog weinig kwaliteitsvolle volwassen moederbomen te vinden zijn.
BOS+
kreeg overigens al signalen van de kwekerijsector dat deze zeer bereid is een
bedrijfsbezoek te organiseren om in alle openheid te laten zien hoe het er in
de praktijk aan toegaat en hoe rigoureus de opvolging van het plantsoen
gebeurt. We verlenen daar graag onze steun aan.
De
hogere CO2-uitstoot van aanplanten in perspectief
Een
tweede bezorgdheid van Ceulemans is de hogere CO2-uitstoot die
gepaard gaat met boomplantacties, in vergelijking met spontane verbossingen en
inzaaiingen. Daarbij willen we eerst en vooral benadrukken dat we niet tegen
spontane verbossing en inzaaiing zijn. Dit zijn praktijken die – indien
succesvol – inderdaad goedkoop en natuurlijk zijn en zeer zeker ook een lagere
CO2-uitstoot veroorzaken dan aanplantingen met plantsoen uit de
kwekerij.
In het
verleden bleef deze vorm van bebossing inderdaad wat onderbelicht, maar in het
actuele bosbeheer krijgt spontane verbossing, vaak in combinatie met
groepsgewijze clusters van aangeplante bomen – de zogenaamde
"kloempen" – meer en meer een plaats. Alleen is het wel zo dat een
succesvolle bebossing niet in alle omstandigheden even makkelijk op gang kan
worden gebracht vanuit spontane verjonging of inzaaien.Een
succesvolle bebossing kan niet in alle omstandigheden even makkelijk op gang
worden gebracht vanuit spontane verjonging of inzaaien.
Dit
recente artikel
in onze Bosrevue illustreert bijvoorbeeld dat ook inzaaien om tot bebossing te
komen zeker geen walk in the park is, en hetzelfde geldt voor spontane
verbossing: onnatuurlijk hoge wildpopulaties, verregaande landschappelijke
versnippering, hoge nutriëntenconcentraties waardoor ruigtekruiden zeer lang
kunnen overheersen, aanwezigheid van invasieve exoten (bv. Japanse
duizendknoop), … Het zijn factoren die ervoor zorgen dat het meerdere jaren tot
zelfs decennia kan duren vooraleer je, zeker op weilanden met een dichte
grasmat, een spontane kwaliteitsvolle bosontwikkeling krijgt.
Dit
plaatst de wat hogere CO2-uitstoot van een aanplanting meteen in
perspectief.
Bovendien is dit verschil in CO2-opslag in die beginfase in het totaalplaatje doorheen de volledige levenscyclus van het bos werkelijk als verwaarloosbaar te beschouwen. Ook in functie van de productie van kwaliteitshout, een grondstof die grote klimaatwinsten oplevert t.o.v. alle alternatieve materialen (metaal, steen, kunststof) kan het aangewezen zijn om aan te planten in plaats van spontaan te laten verbossen.
Bovendien is dit verschil in CO2-opslag in die beginfase in het totaalplaatje doorheen de volledige levenscyclus van het bos werkelijk als verwaarloosbaar te beschouwen. Ook in functie van de productie van kwaliteitshout, een grondstof die grote klimaatwinsten oplevert t.o.v. alle alternatieve materialen (metaal, steen, kunststof) kan het aangewezen zijn om aan te planten in plaats van spontaan te laten verbossen.
Het
kan decennia duren vooraleer je, zeker op weilanden met een dichte grasmat, een
spontane kwaliteitsvolle bosontwikkeling krijgt.
Een
deskundig uitgevoerde bosaanplant en een bosbeheer dat ook een duurzame
houtproductie realiseert kan daarbij perfect gecombineerd worden met
maatschappelijke cruciale ecosysteemdiensten zoals biodiversiteitsbehoud en
duurzaam recreatief medegebruik. Het
CO2-argument van Ceulemans verliest nog meer zijn kracht omdat hij en passant
ook betreurt dat er meer en meer stemmen oproepen om de kappingen in kader van
de realisatie van open natuur in te perken. Als je bedenkt dat deze
grootschalige natuurontbossingen vaak gepaard gaan met ingrijpende
bodemverstoringen en plagwerken, en dat ze daarbij een CO2-uitstoot
veroorzaken die meerdere grootteordes hoger ligt dan de verschillen in uitstoot
bij bebossing waar hij in zijn artikel naar verwijst, dan doet dit toch vragen
rijzen over de oprechtheid van zijn bezorgdheid hierover.
Het
gebruik van plastic is niet ideaal
Ceulemans
stelt een pertinente vraag over het gebruik van (plastic) wildbescherming. Het
klopt dat dit een verre van ideale techniek is, waarbij heel veel kunststof in
de natuur gebracht wordt. Het is landschappelijk erg storend, het vergt
nauwgezette opvolging om het plastic tijdig uit de natuur te verwijderen
wanneer de boompjes groot genoeg zijn en er komt inderdaad een CO2-kost
bij kijken.
Momenteel
zijn de plastic wildbeschermingen de best beschikbare, betaalbare technieken. Door
de groeiende wildpopulaties is geen wildbescherming meer gebruiken in bepaalde
regio’s van Vlaanderen echter niet langer een optie. Momenteel zijn de plastic
wildbeschermingen (kokers voor de grotere grazers en netjes voor konijnen en
andere knaagdieren) daarbij de best beschikbare, betaalbare technieken.
Met
BOS+ zijn wij actief onderzoek aan het voeren naar duurzamere alternatieven,
maar dit is geen makkelijke zoektocht, omdat deze wildbescherming zeer strikte
eisen stellen aan het materiaal op vlak van levensduur, stevigheid,
gebruiksgemak, afbreekbaarheid, ...
Voorlopig
engageren wij ons met BOS+ om alle wildbescherming die we plaatsen ook weer weg
te halen wanneer de bomen groot genoeg zijn, en we raden alle bebossers aan om
dit ook te doen. Het is
niet zo dat spontane verbossingen of inzaaiingen geen last van wildvraat of
hongerige vogels zouden hebben
Het is
trouwens ook niet zo dat spontane verbossingen of inzaaiingen geen last van
wildvraat of hongerige vogels zouden hebben. Niets is minder waar: een uit de
kluiten gewassen populatie van gaaien kan er al voor zorgen dat, zonder
serieuze inspanningen om de boompjes te beschermen, alle zaai-inspanningen
jarenlang teniet worden gedaan. En van reeën is geweten dat ze spontaan
verjongde boompjes met even veel plezier opknabbelen als hun aangeplante
broertjes en zusjes.
Voldoende
expertise over boomsoorten
Tot
slot verwijst de auteur naar wat hij "ecologisch absurde
boomcombinaties" noemt. Het zal allicht wel gebeuren dat er een vreemde
combinatie van boom- en struiksoorten aangeplant wordt, maar er zijn toch een
aantal checks en balances die het risico hierop tot een absoluut minimum
beperken.
Eerst
en vooral worden de meeste bebossingen in Vlaanderen uitgevoerd of tenminste
begeleid door gedegen organisaties met heel wat expertise, zoals de
terreinbeherende natuurorganisaties, de bosgroepen, de Vlaamse
Landmaatschappij, het Agentschap voor Natuur en Bos, de provincies, BOS+,
enz…
Elk
van hen beschikt over de nodige expertise om voor de bodem- en
vochtigheidsklasse waar men zal aanplanten het geschikte bostype te selecteren
en daar het juiste boom- en struiksoortenpalet voor samen te stellen. Daar zijn
de voorbije jaren ook handige tools voor uitgewerkt, zoals de Bomenwijzer, die
ook particulieren met minder bosexpertise op goede weg kunnen zetten. Bovendien
zal het Agentschap voor Natuur en Bos bij de beoordeling van de subsidie-aanvraag
ook een inhoudelijke evaluatie maken van het voorgestelde beplantingsplan, en
waar nodig bijsturingen vereisen.
Tot
slot nog dit: bomen planten is geen vrijblijvende activiteit, integendeel. Het
is een diepgewortelde traditie met een sterk emotionele connotatie. Van bomen
planten word je blij, en zeldzaam is de boomplantactie waar de planters, jong
en oud, man of vrouw, steenrijk of minder welgesteld, na de geleverde arbeid
niet met een grote glimlach en een zeer groot gevoel van tevredenheid hun
kersvers beboste perceel aanschouwen.
Samen
een bos aanplanten creëert verbinding, sociale cohesie en mentaal eigenaarschap
in die broodnodige strijd voor natuurbehoud en tegen klimaatverandering die we
met zijn allen moeten voeren. Dus ja, BOS+ gaat nog wel even door met bomen
planten.